Door het WK voetbal was er dit jaar extra aandacht voor de arbeidsmigranten in Qatar. Duizenden bouwvakkers lieten het leven bij de bouw van stadions. Daar werd terecht schande van gesproken. Maar hoe is de situatie in Nederland? Is er sinds de komst van gastarbeiders in de jaren zestig wel wat verbeterd? Dat valt tegen, zo stellen Marlou Schrover, hoogleraar economische en sociale geschiedenis, en Bora Avrić, senior projectleider bij KIS.
‘Het stinkt er. Er liggen papieren zakdoekjes met bloed op de grond. In de tuin groeit het onkruid zo’n twee meter hoog, daartussen liggen rottende etensresten in halfopen vuilniszakken. Op de vreemdste plekken hangen elektriciteitskabels uit het plafond.’ De opsomming komt uit NRC Handelsblad, die in oktober het Peelland Interventieteam in het Brabantse Helmond volgt. Ze gaan een pand binnen waar dertien mensen lijken te wonen, van wie zes in de krappe woonkamer met open keuken. De Algemene Rekenkamer en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen trekken aan de bel over de erbarmelijke omstandigheden waarin arbeidsmigranten wonen en werken, die bovendien al jarenlang bekend zijn. Ze hekelen het gebrek aan urgentie om de aanbevelingen voor verbetering van het werk van de Arbeidsinspectie op te volgen.
‘Nederland onwaardig’, noemt minister Van Gennip de manier waarop wij met onze arbeidsmigranten omgaan op 31 november tijdens een debat over de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. ‘De waarde van arbeid moet omhoog’, concludeert ze. De arbeidsomstandigheden moeten beter, evenals de lonen. Ze noemt als oplossingen het aanpakken van malafide uitzendbureaus via verplichte certificering, arbeidsmigranten minder afhankelijk maken van hun werkgever door een scheiding van baan en onderkomen en meer arbeidsinspecteurs voor de nodige controle.
Ratten en muizen
Marlou Schrover, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Leiden, heeft onderzoek gedaan naar arbeidsmigratie in de periode jaren ‘60/’70/’80, toen er veel gastarbeider-migratie was. Als historicus vindt ze vooral de paralellen tussen verleden en heden interessant. ‘Toen waren er ook grote problemen met de huisvesting van arbeidsmigranten. Ze werden net als nu in collectieve huisvestingen geplaatst. Dat waren net als nu vakantieparken, leegstaande hotels die allesbehalve chique zijn, botels, internaten. Er waren ratten en muizen, er was overbewoning, mensen klauterden via de goot naar de vierde verdieping omdat het trappenhuis geblokkeerd werd door rotzooi. Het waren levensgevaarlijke en brandgevaarlijke situaties. Mensen die het bed deelden: degene met nachtdienst kroop ’s ochtends in het bed van degene met dagdienst. Het was heel triest, en het gebeurt op sommige plekken nog steeds.’
KIS-medewerker Bora Avrić kent de verhalen van vroeger van zijn eigen vader, ook al heeft hij niet zulke extreme situaties gekend. ‘Ik verbaas me nog steeds dat dit zo gebeurt, dat het voor arbeidsmigranten niet goed geregeld is. Vanuit KIS spreken we vaak de doelgroepen zelf en dan horen we dit soort verhalen ook van de mensen. Het is een hardnekkig probleem dat al jarenlang speelt. Mijn vader is in de jaren ’70 hier gekomen. Ook hij verbleef in de eerste twee jaar in een pension, op een kamer met acht mensen. Er lijkt weinig veranderd te zijn.’
Naar onszelf kijken
Schrover ziet ook paralellen met Qatar, al is de Nederlandse situatie minder heftig. ‘Bij ons gaan er geen honderden arbeidsmigranten in een jaar tijd dood, maar er gebeuren wel degelijk ongelukken in fabrieken, omdat mensen simpelweg niet genoeg geslapen hebben en dan letten ze niet goed op. Of ze werken door terwijl ze ziek zijn en krijgen dan een ongeluk. We zouden dus ook zeker naar onszelf mogen kijken. En kijk naar de mensen die in een containerwoning verblijven of op boerenerven. Hebben die het dan zo geweldig? We zijn al jaren niet zo heel goed bezig. Het is geen geklaag om niks.’
Avrić herkent eveneens elementen van de situatie in Qatar. ‘Ook hier zijn er misstanden, is er sprake van uitbuiting en slechte arbeidsomstandigheden. Gelukkig niet in de mate zoals het daar is, en op een ander niveau. Maar er zijn slechte werkgevers en uitzendbureaus die hieraan mee doen. Daarom heeft Roemer met zijn Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten twee jaar geleden in het rapport ‘Geen tweederangs burgers’ gepleit voor een nieuwe registratieplicht voor uitzendbureaus, om de malafide arbeidsbemiddelaars te weren. Gemeentes kunnen hier ook wat mee doen. Zij kunnen signalen over de slechte kwaliteit van een uitzendbureau dat in hun gebied gevestigd is doorgeven aan de Arbeidsinspectie en andere instanties.’
Systeem van afschuiven
Dat de slechte arbeids- en woonomstandigheden van arbeidsmigranten een hardnekkig probleem blijft, komt onder meer door herhaalde patronen in de afgelopen vijftig jaar, zegt hoogleraar Schrover. ‘Je ziet heel erg het systeem van afschuiven. De nationale overheid zegt: je moet bij de werkgevers zijn, want je hebt een wervingscontract gesloten. De lokale overheid zegt tegen de werkgevers: regelen jullie dat? Dan zeggen de werkgevers: nee, want wij hebben ze niet geworven, ze zijn spontaan naar ons toe gekomen. Je ziet dat allerlei groepen elkaar de bal toespelen. Ze zeggen: het is vervelend en gevaarlijk, maar niet mijn probleem.’
Meer controle is volgens haar geen oplossing. ‘Want het blijkt heel moeilijk om overal aanwezig te kunnen zijn. Wat de FNV doet, is een betere strategie. Die kan makkelijker zeggen: dit kan dus niet, en de zaken aanpakken. De vakbond kan ook makkelijker met deze groep naar de Tweede Kamer.’ En ze ziet een rol voor de media, die de verhalen kan optekenen, zodat hun situatie meer gaat leven. ‘We lezen nu verhalen over dronkenschap of geluidsoverlast, dan krijg je al snel een beeld van ‘dronken Polen’. Terwijl als je inzoomt op de misstanden en iemand daarover interviewt, dan komt dat veel meer binnen. In de jaren zeventig ging de VARA naar huisjesmelkers, die liet op tv zien hoe arbeidsmigranten soms moesten wonen. Er was een man die letterlijk in een kippenhok woonde. Daar was iedereen natuurlijk verontwaardigd over.’
Liever mond dicht
KIS-medewerker Avrić merkt in de gesprekken met arbeidsmigranten dat de taalbarrière groot is en belemmerd werkt om problemen aan te pakken. ‘Ze vertellen verhalen over weinig pauzes, veel overwerk, lage lonen en weinig promotiekansen. Plus de angst dat als ze iets niet goed doen, ze ontslagen worden. We horen ook verhalen over veiligheidsvoorschriften die door de werkgever niet altijd even strikt worden nageleefd. In onze gesprekken proberen we de arbeidsmigranten ook iets terug te geven. Wat heb je er zelf aan gedaan om dit te veranderen? Dan merk je dat taal een probleem is, want ze weten niet hoe ze zich moeten uiten.’
Degene die tolkt is niet altijd onafhankelijk. ‘Dus dan houden ze toch liever hun mond dicht. Degenen die wel bewust investeerden in de Nederlandse taal en cultuur, zijn hierin een stuk mondiger. Zij weten wat hun rechten zijn. Taal is de poort tot meer zelfstandigheid, het biedt ook eerder kans op een nieuwe baan. Want dan kun je solliciteren op beter werk dan alleen inpakker of lopende bandwerk.’
Preventie levert geld op
Maar er zijn meerdere partijen die hier een rol in spelen, naast de mensen zelf. Uitzendbureaus, woningcorporaties en gemeentes kunnen ook wat doen. Avrić: ‘Als KIS kijken we: waar lopen de sociaal professionals tegen aan, hoe kunnen we wat meer uitleg geven over wat voor soort arbeidsmigranten hier zijn, welke culturen en hoe ga je daarmee om. We agenderen de problemen en kijken welke tools sociaal professionals nodig hebben. We organiseren expertmeetings, brengen verschillende partijen bij elkaar, zoals vorig jaar november. We hebben net een artikel afgerond dat gaat over investeren in taal, hoe belangrijk het is om die taal te beheersen, dwars door alles heen. Dat betekent niet dat we alles aan arbeidsmigranten moeten overlaten. Je kunt als gemeente, werkgever of uitzendbureau ook je rol in pakken, zeker nu in deze tijd van tekort aan arbeidskrachten.’
Inzetten op goede taalbureaus is heel belangrijk, stelt Avrić. ‘Gemeenten kunnen regelmatig voorlichtingsavonden organiseren voor arbeidsmigranten. Zij zouden daar ook bijvoorbeeld taalmaatjes kunnen introduceren. Er is geen doelgroepenbeleid meer, dus apart geld naar taallessen voor arbeidsmigranten kan niet meer. Maar in het kader van preventie zou dit veel geld kunnen opleveren. Wat kost het een gemeente als iemand ziek thuis komt te zitten of dakloos raakt? Als je weet dat je als gemeente straks veel meer geld kwijt bent aan schuldverlening, armoedebestrijding en depressie die extra zorgkosten veroorzaken, is preventie echt de moeite waard.’
[in kader]
Arbeidsmigratie door de eeuwen heen
Van de 19e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog migreerden veel Duitsers naar Nederland. Ze deden seizoenswerk, schilden eken voor de leerlooierijen of groeven kanalen. Ook vestigden zich veel winkeliers, zoals Peek & Cloppenburg. Hun winkelpersoneel was vaak ook Duits, ze kregen lage lonen, moesten lang staan en sliepen boven de winkels. Verder waren er veel ambulante handelaren die met bijvoorbeeld potten en houten speelgoed langs de deuren gingen. Er bestond ook een ware dienstbodemigratie van Duitse vrouwen die in Nederlandse huizen gingen werken.
In de loop van de 19e eeuw kwamen er Italianen als stukadoor, terazzo-vloerenleggers of ijsverkopers, en Franse parapluverkopers. Begin 20e eeuw migreerden Chinezen om op Rotterdamse schepen te werken. En er kwamen Polen en Italianen om in de mijnen te werken.
Na de Tweede Wereldoorlog vulden veel Indische Nederlanders banen op die onvervuld bleven. In 1956 vluchtten veel Hongaren naar Nederland. Vanaf de jaren ’60 kwamen de gastarbeiders uit Marokko en Turkije. Tegenwoordig hebben we weer grote groepen oost-Europeanen: Polen, Roemenen, Bulgaren en Oekraïners.
[einde kader]